Nederlands onderwijssysteem

Het Nederlandse onderwijssysteem ziet er misschien ingewikkeld uit voor internationals, maar met wat toelichting is het prima te begrijpen. Het systeem begint met het basisonderwijs. Hierna zijn er verschillende vormen van voortgezet onderwijs. De hoogste graad in het onderwijssysteem is een Ph.D. Hieronder ziet u een schematische weergave van het Nederlandse onderwijssysteem

Kinderopvang 0-4 jaar

Kinderopvang  (van 0 tot 4 jaar) vindt plaats in verschillende vormen:

  • Dagopvang (0-4 jaar): Kinderdagopvang, bekend als "Kinderdagverblijf," is opvang die populair is bij werkende ouders. Het kinderdagverblijf biedt opvang voor kinderen die nog niet naar de basisschool gaan. Kinderen worden gedurende de dag in een veilige omgeving begeleid door professionele pedagogisch medewerkers. 
  • Peuteropvang (2-4 jaar): Op de peuteropvang ontwikkelen peuters zich spelenderwijs in een uitdagende omgeving. Veel ouders kiezen deze optie zodat hun kinderen leren omgaan met leeftijdsgenoten en gestimuleerd worden in hun ontwikkeling. Peuteropvang wordt vaak aangeboden voor 40 weken. 
    • Op de peuteropvang (en kinderverblijven) wordt vaak gewerkt met een programma voor Voorschoolse Educatie (VE-programma). Voorschoolse Educatie is een programma voor kinderen van 2,5 tot 4 jaar dat hun ontwikkeling stimuleert op verschillende gebieden zoals de sociaal-emotionele ontwikkeling, de taalontwikkeling, de motorische ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling.  Dit draagt bij aan een goede start op de basisschool.
    • Op veel peuteropvang locaties kunnen kinderen ook terecht als niet beide ouders werken (dus als ze geen recht hebben op Kinderopvangtoeslag). De gemeente betaalt in deze gevallen vaak mee. Elke gemeente bepaalt zelf de richtlijnen en voorwaarden voor het betalen van subsidie voor kinderen van niet werkende ouders en deelname aan VE. Zo kan bijvoorbeeld de startleeftijd, doelgroep, aantal uur of eigen bijdrage per gemeente verschillen.

Kinderopvang 4-12 jaar

Basisscholen zijn verantwoordelijk voor dat er voorschoolse opvang (VSO) en naschoolse opvang (NSO) georganiseerd is voor ouders die daar gebruik van willen maken. Deze vorm van opvang wordt ook wel buitenschoolse opvang (BSO) genoemd. Scholen werken daarvoor samen met kinderopvang-organisaties. Het kind moet rechtstreeks bij de kinderopvang-organisatie worden aangemeld. Buitenschoolse opvang is bedoeld voor werkende ouders. Kinderen kunnen na schooltijd terecht op de naschoolse opvang. Deze opvang staat in het teken van plezier maken, spelen en ontdekken. Het gaat immers om de vrije tijd van kinderen. Vaak wordt er ook voorschoolse opvang aangeboden; kinderen kunnen hier, vanaf de openingstijd van de locatie totdat de school begint, komen spelen. In schoolvakanties kunnen kinderen, indien gewenst de hele dag naar de buitenschoolse opvang (BSO).

Gastouderopvang

Naast opvang bij een kinderopvangorganisatie is ook formele kleinschalige opvang bij gastouders mogelijk. Een gastouder is iemand die thuis betaalde professionele kinderopvang verzorgt. Een gastouder mag maximaal 6 kinderen tegelijkertijd opvangen. Het exacte aantal hangt af van de leeftijd van de kinderen. Ook komt het voor dat een gastouder bij de vraagouder de opvang verzorgt.

Wachtlijsten in de kinderopvang

Let op: Er zijn wachtlijsten in de kinderopvang, dus het is belangrijk je kind vroeg aan te melden. Een plek op de kinderdagopvang of peuteropvang garandeert niet automatisch een plek op de buitenschoolse opvang (BSO 4-12 jarigen); hiervoor is aparte aanmelding nodig.

Kosten en kinderopvangtoeslag 
De overheid wil ouders met jonge kinderen ondersteunen en stimuleren om te participeren op de arbeidsmarkt. Daarom draagt ​​de overheid bij aan de kosten die ouders maken voor kinderopvang. Als beide ouders werken of een opleiding inburgeringscursus of een traject naar werk volgen,  kan er ‘kinderopvangtoeslag’ worden aangevraagd bij de belastingdienst . Dat is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de kosten. 

PO |  Basisschool / Primair onderwijs

Het basisonderwijs duurt 8 jaar en begint op 4-jarige leeftijd in groep 1 en eindigt in groep 8. Kinderen kunnen de dag nadat ze 4 worden in groep 1 beginnen (omdat kinderen op scholen nog steeds hun verjaardag mogen vieren op de kleuterschool). De eerste schooldag wordt in overleg met de school gepland. Op 5-jarige leeftijd zijn kinderen volgens de Nederlandse wet verplicht naar school te gaan (“leerplicht”).

De meeste kinderen gaan dicht bij huis naar school. Dit doen zij niet alleen vanuit praktische overwegingen, maar ook vanuit visie. Zodat kinderen elkaar ook na schooltijd informeel kunnen ontmoeten en vriendschappen kunnen opbouwen.

Op veel scholen is er een speciale klas die bekend staat als "kleuterklas" (kleuterschool), waar kinderen uit groep 1 en groep 2 worden samengebracht. Hier ligt de nadruk op fantasierijke thema's, speels leren, sociale interactie, het uitbreiden van de woordenschat, het ontwikkelen van fijne en grove motoriek, het uiten van zichzelf en het geleidelijk introduceren van de grondbeginselen van lezen en schrijven. Het meer formele curriculum begint in groep 3, rond de leeftijd van zes jaar.

Het gaat om de volgende vakken: taal, rekenen, wereldoriëntatie (aardrijkskunde, geschiedenis en natuurwetenschappen), Lichamelijke Opvoeding, kunsten (tekenen, schilderen, muziek, drama, etc.) en burgerschap.

De school tijden zijn doorgaans van 8.30 tot 15.00 uur, met een pauze. Tijdens de middagpauze nemen de kinderen hun eigen lunch mee. Het is gebruikelijk dat scholen woensdagmiddag vrij zijn. Dit kan per school verschillen. Voor de zekerheid is het dus verstandig om dit na te vragen bij de school van jouw keuze. Traditioneel geven Nederlandse basisscholen niet veel huiswerk aan jonge kinderen. Ze richten zich meer op klassikale activiteiten, groepsprojecten en het creëren van een positieve leeromgeving. Dit kan echter variëren tussen scholen en docenten.

In groep 8 doen leerlingen een doorstroomtoets waarin ze de Nederlandse taal, begrip, grammatica, woordenschat, spelling, wiskunde en wereldoriëntatie testen. Op basis van deze toets en de aanbevelingen van de docenten krijgen ze advies over welk niveau van voortgezet onderwijs ze moeten kiezen. Kinderen die minder dan 4 jaar in Nederland zijn, hoeven deze test niet te doen.

VO | Voortgezet Onderwijs

Na het voltooien van het basisonderwijs gaan leerlingen gewoonlijk rond de leeftijd van 12 jaar door naar het voortgezet onderwijs. Op de middelbare school leren gespecialiseerde leraren de leerlingen verschillende vakken, waardoor ze tussen de lessen door van klaslokaal moeten wisselen. De klassengrootte varieert doorgaans tussen de 25 en 30 studenten. De begin- en eindtijden van de school kunnen elke dag variëren, en er zijn pauzes; normaal gesproken brengen studenten hun eigen lunch mee.

Studenten moeten één van de drie middelbare schoolroutes  selecteren op basis van hun capaciteiten, interesses en carrière-doelen. Toelating  wordt bepaald op basis van de resultaten van de doorstroomtoets uit groep 8 van het basisonderwijs en de aanbevelingen van docenten.

De drie schoolroutes  zijn:
1. VMBO,
2. HAVO,
3. VWO.

"Brugklas"
Sommige middelbare scholen kennen een overbruggingsperiode van één of twee jaar (bijvoorbeeld havo/vwo of vmbo-t/havo), waarbij de toelating tot het voor de leerling passende niveau met één of twee jaar wordt uitgesteld.

PRO | Praktijkonderwijs

Praktijkonderwijs (pro) is een traject van zes jaar waarin leerlingen intensieve instructie en begeleiding krijgen. In kleinere klassen leren leerlingen vooral door de praktijk en door te doen. Leraren helpen leerlingen bijvoorbeeld expliciet bij het ontwikkelen van belangrijke algemene vaardigheden, zoals zelfredzaamheid, communicatieve vaardigheden en algemene werknemersetiquette die op elke werkplek als essentieel worden beschouwd. Leerlingen volgen dezelfde vakken die in de reguliere onderbouw van het VO worden aangeboden, maar dan in veel kleinere groepen. Om toegelaten te worden tot het praktijkonderwijs is een "Toelatingsverklaring" (TLO Praktijkonderwijs) vereist. De TLV wordt uitgegeven door het betreffende onderwijspartnerschap. De volgende nationale toelatingscriteria worden gehanteerd: Het IQ van de student ligt tussen 55 en 80.

VMBO | Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs 

Dit is een vierjarig programma dat studenten voorbereidt op een beroepsopleiding of vervolgopleiding. Leerlingen kunnen kiezen uit vier leerlijnen bij

• VMBO basisberoepsgerichte leerweg,
• VMBO kaderberoepsgerichte leerweg,
• VMBO gemengde leerweg,
• VMBO theoretische leerweg.

Na het VMBO kunnen leerlingen naar het MBO. En na het afronden van het MBO kunnen leerlingen naar het HBO (bachelordiploma). Ook kan een leerling na het behalen van een diploma op VMBO theoretisch leerweg, doorstromen naar de HAVO, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan (ten aanzien van examencijfers voor bepaalde vakken).

MBO | Middelbaar Beroepsonderwijs

Het middelbaar beroepsonderwijs duurt vier jaar, afhankelijk van het opleidingsniveau. Wie zijn opleiding afrondt, kan gaan werken of doorstromen naar het HBO (hoger beroepsonderwijs). In Nederland worden ruim 700 beroepsopleidingen aangeboden.

Niveaus van training

Het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) bereidt studenten voor op een breed scala aan beroepen, van franchisemanager tot monteur of verpleegassistent. De verwachting is dat de vraag naar geschoolde arbeidskrachten in de toekomst sterk zal toenemen op de Nederlandse arbeidsmarkt.

MBO-opleidingen worden gegeven op vier verschillende opleidingsniveaus, die elk leiden tot een specifieke functiekwalificatie:

MBO niveau 1: entreeopleiding voor eenvoudig uitvoerend werk
MBO niveau 2: basisberoepsopleiding voor uitvoerend praktisch werk
MBO niveau 3: vakopleiding tot zelfstandig beroepsbeoefenaar
MBO niveau 4: middenkaderopleiding en specialistenopleiding, waarna iemand volledig zelfstandig een beroep kan beoefenen, met een brede inzetbaarheid en/of een specialisatie

Leerlingen die de theoretische, gecombineerde of middenkaderberoepsopleiding op vmbo-niveau met goed gevolg hebben afgerond, kunnen zich inschrijven voor de beroeps- en middenkaderopleiding (mbo-niveau 3 en 4). Houders van een mbo-diploma niveau 4 kunnen doorstromen naar het hoger beroepsonderwijs (HBO).

Praktische training en klassikaal leren.
Per mbo-opleiding zijn er twee leerlijnen: de beroepsopleiding (BOL), waarbij de praktijkopleiding tussen de 20% en 60% van de opleiding in beslag neemt, en de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL), waarbij de praktijkopleiding ruim 60% van de opleiding in beslag neemt.

Internationale accreditatie
Getuigschriften van middelbaar onderwijs en VMBO worden in het buitenland erkend. Op de website van SBB, de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs, Beroepsonderwijs en Arbeidsmarkt, vind je meer informatie over accreditatie en certificaten.

HAVO |  Hoger Algemeen Vormend Onderwijs 

Dit is een vijfjarige opleiding die studenten voorbereidt op het hoger beroepsonderwijs (HBO). Het is een meer algemene en theoretische opleiding dan het VMBO en biedt een breed vakkenpakket. Na de HAVO kun je naar de vijfde klas van het VWO (alleen atheneum) of naar het HBO (bachelordiploma).

 VWO | Voorbereidend  Wetenschappelijk Onderwijs

Dit is een zesjarig programma dat studenten voorbereidt op de universiteit. Het is academisch gezien de meest veeleisende opleiding en biedt een meer theoretische opleiding dan de HAVO. Na het VWO kun je naar het HBO en/of de universiteit. Het VWO bevat Gymnasium (met Latijn en Grieks) en Atheneum (zonder Latijn of Grieks).

HAVO en VWO | Profielen 

In de onderbouw van het voortgezet onderwijs (Brugklas) volgen de leerlingen een breed lesprogramma en volgen ze lessen in vaste groepen. In de bovenbouw van HAVO en VWO kiezen leerlingen één van de vier vakkencombinaties (profielen) op basis van hun interesses, capaciteiten en toekomstige loopbaanambities. De groepen worden vervolgens overeenkomstig verdeeld, waardoor studenten lessen kunnen volgen die zijn afgestemd op het door hen gekozen profiel.

Deze profielen worden doorgaans aangeboden binnen de trajecten HAVO en VWO. Hier is een overzicht van de belangrijkste profielen:

1. Natuur en Gezondheid:
Dit profiel richt zich op onderwerpen die verband houden met natuurwetenschappen, gezondheidswetenschappen en biologie. Studenten die voor dit profiel kiezen, hebben vaak interesse in een carrière in de geneeskunde, gezondheidszorg, biologie, milieuwetenschappen of aanverwante vakgebieden.

2. Natuur en Techniek:
Dit profiel legt de nadruk op onderwerpen als wiskunde, natuurkunde, scheikunde en technologie. Het is geschikt voor studenten die geïnteresseerd zijn in techniek, technologie, architectuur of andere technische vakgebieden.

3. Economie en Maatschappij:
Dit profiel omvat onderwerpen die verband houden met economie, bedrijfskunde, sociale wetenschappen en recht. Studenten die voor dit profiel kiezen, hebben mogelijk ambities om te werken in het bedrijfsleven, de financiële wereld, de rechten, de politiek of de sociale wetenschappen.

4. Cultuur en Maatschappij:
Dit profiel richt zich op onderwerpen als geschiedenis, literatuur, kunst, talen en sociale wetenschappen. Het is geschikt voor studenten met interesse in geesteswetenschappen, talen, kunst, cultuur, journalistiek of sociaal werk.

Deze profielen zijn ontworpen om studenten een meer gespecialiseerde opleiding te bieden die aansluit bij hun carrière-doelen en interesses. Door een specifiek profiel te kiezen, kunnen leerlingen hun voortgezet onderwijs afstemmen op hun wensen, zodat ze zich beter kunnen voorbereiden op verdere studies of toegang tot de arbeidsmarkt. Bovendien kunnen deze profielen ook van invloed zijn op de vakken en keuzevakken die studenten volgen tijdens hun laatste jaren van het vervolg onderwijs, waardoor ze hun kennis op het door hen gekozen vakgebied kunnen verdiepen. Na het voortgezet onderwijs hebben studenten de mogelijkheid om hun studie voort te zetten aan een universiteit, zoals het hoger beroepsonderwijs (HBO), of met hun beroepskwalificatie vanaf het MBO aan de slag te gaan.